clutch

US /klʌtʃ/
UK /klʌtʃ/
"clutch" picture
1.

greep, vastpakken

a tight grasp or an act of grasping something

:
•
He lost his clutch on the steering wheel.
Hij verloor zijn greep op het stuur.
•
The baby made a tight clutch on her finger.
De baby maakte een stevige greep om haar vinger.
:
gripgraspholdclaspseize
2.

koppeling

a mechanism for connecting and disconnecting a vehicle engine from its transmission system

:
•
Press the clutch pedal before shifting gears.
Druk het koppelingspedaal in voordat je schakelt.
•
My car needs a new clutch.
Mijn auto heeft een nieuwe koppeling nodig.
3.

clutch, avondtasje

a small handbag without a strap or handle

:
•
She carried a stylish black clutch to the party.
Ze droeg een stijlvolle zwarte clutch naar het feest.
•
I prefer a shoulder bag over a clutch for everyday use.
Ik geef de voorkeur aan een schoudertas boven een clutch voor dagelijks gebruik.
1.

grijpen, vastpakken

to grasp or seize (something) tightly or eagerly

:
•
She clutched the railing as she walked down the stairs.
Ze greep de leuning vast terwijl ze de trap afliep.
•
He clutched the money in his hand.
Hij klemde het geld in zijn hand.
:
graspgripseizegrabhold
1.

cruciaal, beslissend

denoting or occurring at a crucial time or in a difficult situation

:
•
He made a clutch shot to win the game.
Hij maakte een beslissende worp om de wedstrijd te winnen.
•
She's a clutch player who performs well under pressure.
Ze is een cruciale speler die goed presteert onder druk.
:
crucialcriticaldecisivepivotalmomentous