breeze
US /briːz/
UK /briːz/

1.
2.
makkie, fluitje van een cent
something that is easy to do
:
•
The exam was a breeze.
Het examen was een makkie.
•
Learning to code was a breeze for her.
Leren coderen was een fluitje van een cent voor haar.
makkie, fluitje van een cent
something that is easy to do