breeze

US /briːz/
UK /briːz/
"breeze" picture
1.

bries, windje

a gentle wind

:
A cool breeze rustled the leaves.
Een koele bries deed de bladeren ritselen.
The sea breeze was refreshing.
De zeebries was verfrissend.
2.

makkie, fluitje van een cent

something that is easy to do

:
The exam was a breeze.
Het examen was een makkie.
Learning to code was a breeze for her.
Leren coderen was een fluitje van een cent voor haar.
1.

gemakkelijk doorgaan, snel bewegen

to move or proceed with ease and speed

:
She breezed through the interview.
Ze vloog door het interview heen.
He just breezed in and out of the meeting.
Hij kwam en ging zomaar de vergadering in en uit.