breeding
US /ˈbriː.dɪŋ/
UK /ˈbriː.dɪŋ/
1.
fokken, voortplanting
the mating and production of offspring by animals
:
•
The farm specializes in the breeding of dairy cows.
De boerderij is gespecialiseerd in het fokken van melkkoeien.
•
Successful breeding programs are essential for endangered species.
Succesvolle fokprogramma's zijn essentieel voor bedreigde diersoorten.
2.
opvoeding, manieren
the result of training in the manners and social conventions expected of people from a good background
:
•
Her impeccable manners showed her good breeding.
Haar onberispelijke manieren toonden haar goede opvoeding.
•
He lacked the proper breeding for such a formal event.
Hij miste de juiste opvoeding voor zo'n formeel evenement.