manners
US /ˈmæn·ərz/
UK /ˈmæn·ərz/

1.
manieren, gedrag
a person's way of behaving toward others
:
•
He has excellent manners and always says please and thank you.
Hij heeft uitstekende manieren en zegt altijd alstublieft en dank u wel.
•
It's important to teach children good manners.
Het is belangrijk om kinderen goede manieren bij te brengen.
2.
manieren, wijzen
the way in which something is done or happens
:
•
The manners of the old world are quite different from today.
De manieren van de oude wereld zijn heel anders dan vandaag.
•
He explained the manners of operation for the new machine.
Hij legde de manieren van bediening van de nieuwe machine uit.