boutique
US /buːˈtiːk/
UK /buːˈtiːk/
1.
boetiek, modewinkel
a small shop selling fashionable clothes or accessories
:
•
She bought her wedding dress from a charming bridal boutique.
Ze kocht haar trouwjurk bij een charmante bruidsboetiek.
•
The new boutique on Main Street sells unique handmade jewelry.
De nieuwe boetiek aan Main Street verkoopt unieke handgemaakte sieraden.
2.
gespecialiseerd, niche
a business that serves a sophisticated or specialized clientele
:
•
The company hired a boutique consulting firm for their niche market strategy.
Het bedrijf huurde een boetiek adviesbureau in voor hun nichemarktstrategie.
•
They stayed at a charming boutique hotel in the city center.
Ze verbleven in een charmant boetiekhotel in het stadscentrum.
1.
boetiek, gespecialiseerd
relating to or characteristic of a small, specialized business or industry
:
•
The company offers boutique financial services to high-net-worth individuals.
Het bedrijf biedt boetiek financiële diensten aan vermogende particulieren.
•
They specialize in boutique wine production, focusing on small batches and unique flavors.
Ze zijn gespecialiseerd in boetiek wijnproductie, met de nadruk op kleine batches en unieke smaken.