bottom

US /ˈbɑː.t̬əm/
UK /ˈbɑː.t̬əm/
"bottom" picture
1.

onderkant, bodem

the lowest part of something

:
•
The book fell to the bottom of the stairs.
Het boek viel naar de onderkant van de trap.
•
He signed his name at the bottom of the page.
Hij zette zijn handtekening onderaan de pagina.
:
top
2.

billen, achterwerk

the part of the body on which a person sits; the buttocks

:
•
He landed on his bottom after falling off the chair.
Hij landde op zijn billen nadat hij van de stoel viel.
•
The baby had a rash on her bottom.
De baby had uitslag op haar billen.
:
buttocksrearderriereassbum
1.

onderste, laagste

situated at the lowest part or point

:
•
The bottom shelf is for heavy items.
De onderste plank is voor zware spullen.
•
He lives on the bottom floor of the building.
Hij woont op de begane grond van het gebouw.
:
topupper
1.

bodem bereiken, minimaliseren

reach the lowest point of something

:
•
The stock market seemed to bottom out last month.
De aandelenmarkt leek vorige maand een bodem te bereiken.
•
We need to bottom out our expenses.
We moeten onze uitgaven minimaliseren.
:
peaktop
:
be at the bottom ofbottom feederbottom outbell-bottomsbottom linebottom fishingscrape the bottom of the barrel