bosom
US /ˈbʊz.əm/
UK /ˈbʊz.əm/

1.
2.
hart, innerlijk, boezem
the emotional center of a person; one's heart or innermost feelings
:
•
He kept his worries hidden deep within his bosom.
Hij hield zijn zorgen diep in zijn boezem verborgen.
•
She poured out her feelings into the bosom of her friend.
Ze stortte haar gevoelens uit in de boezem van haar vriendin.