big deal
US /bɪɡ diːl/
UK /bɪɡ diːl/
1.
grote zaak, belangrijke kwestie
something important or significant
:
•
Getting this promotion is a really big deal for my career.
Deze promotie krijgen is echt een grote zaak voor mijn carrière.
•
It's no big deal if you can't make it to the party.
Het is geen groot probleem als je niet naar het feest kunt komen.
2.
nou en, geen probleem
used ironically to suggest that something is not as important as someone thinks
:
•
So you got a new phone, big deal. Mine is better.
Dus je hebt een nieuwe telefoon, nou en? Die van mij is beter.
•
You finished the report an hour early? Big deal, everyone else finished yesterday.
Je hebt het rapport een uur eerder af? Nou en, iedereen anders was gisteren al klaar.