belly

US /ˈbel.i/
UK /ˈbel.i/
"belly" picture
1.

buik

the front part of the human body below the chest, containing the stomach and bowels or the stomach itself

:
•
He rubbed his belly after a big meal.
Hij wreef over zijn buik na een grote maaltijd.
•
The baby had a round little belly.
De baby had een rond klein buikje.
:
stomachabdomentummygut
2.

buik, onderkant

the underside of an animal's body

:
•
The snake slithered on its belly.
De slang gleed op zijn buik.
•
The dog rolled over and exposed its soft belly.
De hond rolde om en toonde zijn zachte buik.
3.

buik, onderkant, bolling

the swollen or protruding part of something

:
•
The belly of the ship was filled with cargo.
De buik van het schip was gevuld met lading.
•
The archer drew the bowstring to the belly of the bow.
De boogschutter trok de boogpees naar de buik van de boog.
1.

bollen, uitpuilen

to swell or protrude

:
•
The sails bellied out in the strong wind.
De zeilen bollen uit in de sterke wind.
•
His stomach began to belly after eating too much.
Zijn maag begon te zwellen na te veel eten.
:
swellbulgeprotrudedistend
:
belly buttonbelly dancebeer bellypork bellybelly laughgo belly up