back up
US /bæk ˈʌp/
UK /bæk ˈʌp/

1.
back-uppen, een back-up maken
to make a copy of information on your computer
:
•
You should always back up your important files.
Je moet altijd een back-up maken van je belangrijke bestanden.
•
Did you remember to back up the system before the update?
Heb je eraan gedacht om het systeem te back-uppen voor de update?
2.
ondersteunen, steunen
to support someone or something
:
•
I'll back you up if you need help.
Ik zal je steunen als je hulp nodig hebt.
•
The evidence doesn't back up his claims.
Het bewijs ondersteunt zijn beweringen niet.
3.
achteruitrijden, terugrijden
to move backward, especially a vehicle
:
•
Can you back up a little so I can park?
Kun je een beetje achteruitrijden zodat ik kan parkeren?
•
The truck had to back up to turn around in the narrow street.
De vrachtwagen moest achteruitrijden om te keren in de smalle straat.