arch

US /ɑːrtʃ/
UK /ɑːrtʃ/
"arch" picture
1.

boog

a curved structure forming a passage or support

:
The bridge has a beautiful stone arch.
De brug heeft een prachtige stenen boog.
They walked through the triumphal arch.
Ze liepen door de triomfboog.
2.

voetboog

the curved part of the bottom of the human foot

:
She has high arches, which require special shoes.
Ze heeft hoge voetbogen, wat speciale schoenen vereist.
Flat feet mean you have no visible arch.
Platvoeten betekenen dat je geen zichtbare voetboog hebt.
1.

buigen, welven

to form or cause to form an arch

:
The cat arched its back when it saw the dog.
De kat kromde haar rug toen ze de hond zag.
The bridge arches gracefully over the river.
De brug welft gracieus over de rivier.
1.

ondeugend, schelmachtig

deliberately or affectedly playful and teasing

:
She gave him an arch look, full of mischief.
Ze gaf hem een ondeugende blik, vol kattenkwaad.
His reply was full of arch humor.
Zijn antwoord zat vol ondeugende humor.