alert

US /əˈlɝːt/
UK /əˈlɝːt/
"alert" picture
1.

waarschuwing, melding

a warning of danger or a problem

:
The weather service issued a tornado alert.
De weerdienst gaf een tornado-waarschuwing af.
We received an alert about a possible security breach.
We ontvingen een melding over een mogelijke beveiligingsinbreuk.
1.

waarschuwen, alarmeren

to warn someone of a danger, threat, or problem

:
The system will alert you if there's any unusual activity.
Het systeem zal u waarschuwen als er ongebruikelijke activiteit is.
The sudden noise alerted the guard.
Het plotselinge geluid alarmeerde de bewaker.
1.

alert, waakzaam

quick to notice any unusual and potentially dangerous or difficult circumstances; vigilant

:
The guard remained alert throughout his shift.
De bewaker bleef alert gedurende zijn hele dienst.
It's important to stay alert when driving long distances.
Het is belangrijk om alert te blijven bij lange afstanden rijden.