aged

US /eɪdʒd/
UK /eɪdʒd/
"aged" picture
1.

oud, van leeftijd

of a specified age

:
He is aged 65.
Hij is 65 jaar oud.
The children aged 5 to 10 participated in the event.
De kinderen van 5 tot 10 jaar namen deel aan het evenement.
2.

bejaard, oud

(of a person) very old

:
She cares for her aged parents.
Ze zorgt voor haar bejaarde ouders.
The aged man slowly walked across the park.
De bejaarde man liep langzaam door het park.
3.

gerijpt, oud

(of food or drink) matured or ripened to improve flavor or texture

:
This is a fine bottle of aged wine.
Dit is een fijne fles gerijpte wijn.
The chef uses only aged cheese for his pasta dishes.
De chef-kok gebruikt alleen gerijpte kaas voor zijn pastagerechten.
1.

verouderen, rijpen

to grow old or older

:
He has aged considerably since I last saw him.
Hij is aanzienlijk verouderd sinds ik hem voor het laatst zag.
The wood aged beautifully, developing a rich patina.
Het hout is prachtig verouderd en heeft een rijke patina ontwikkeld.