want

US /wɑːnt/
UK /wɑːnt/
"want" picture
1.

willen

have a desire to possess or do (something); wish for.

:
I want a new car.
Ik wil een nieuwe auto.
She didn't want to go home.
Ze wilde niet naar huis gaan.
2.

behoeven, ontbreken

lack or be without (something desirable or essential).

:
The old house wants a good cleaning.
Het oude huis heeft behoefte aan een goede schoonmaak.
The garden wants watering.
De tuin heeft water nodig.
1.

gebrek, behoefte

a lack or deficiency of something.

:
There is no want of courage in him.
Er is geen gebrek aan moed in hem.
The plants died for want of water.
De planten stierven door gebrek aan water.