voiceless
US /ˈvɔɪs.ləs/
UK /ˈvɔɪs.ləs/
1.
stemloos
not voiced; pronounced without vibration of the vocal cords
:
•
The 's' in 'cats' is a voiceless sound.
De 's' in 'cats' is een stemloze klank.
•
Many consonants in English are voiceless.
Veel medeklinkers in het Engels zijn stemloos.
2.
stemloos, zwijgend
having no voice; silent
:
•
The old man was left voiceless after the stroke.
De oude man bleef stemloos na de beroerte.
•
The crowd stood voiceless, stunned by the news.
De menigte stond stemloos, verbijsterd door het nieuws.
3.
stemloos, machteloos
having no power to express one's opinions or desires
:
•
The oppressed community felt voiceless in the face of injustice.
De onderdrukte gemeenschap voelde zich stemloos in het aangezicht van onrecht.
•
She fought for the rights of the voiceless.
Ze vocht voor de rechten van de stemlozen.