vain
US /veɪn/
UK /veɪn/
1.
ijdel, nutteloos
having or showing an excessively high opinion of one's appearance, abilities, or worth
:
•
She is so vain that she spends hours looking at herself in the mirror.
Ze is zo ijdel dat ze urenlang naar zichzelf in de spiegel kijkt.
•
His vain attempts to impress her failed.
Zijn ijdele pogingen om indruk op haar te maken mislukten.
2.
nutteloos, tevergeefs
producing no result; useless
:
•
All their efforts were in vain.
Al hun inspanningen waren tevergeefs.
•
It was a vain attempt to escape.
Het was een ijdele poging om te ontsnappen.