up

US /ʌp/
UK /ʌp/
"up" picture
1.

omhoog, naar boven

towards a higher place or position

:
He looked up at the sky.
Hij keek omhoog naar de lucht.
The balloon floated up into the clouds.
De ballon zweefde omhoog de wolken in.
2.

rechtop, overeind

in an erect or vertical position

:
Stand up straight.
Ga rechtop staan.
The sign was knocked down, but we put it back up.
Het bord was omgevallen, maar we hebben het weer overeind gezet.
3.

op, hogerop

to a more important or advanced position

:
She moved up in the company.
Ze schoof op in het bedrijf.
He worked his way up from an entry-level job.
Hij werkte zich op vanuit een instapbaan.
1.

goed, in orde

in a good or satisfactory state

:
How are things up with you?
Hoe gaat het met jou?
Everything is up and running.
Alles is operationeel.
1.

stijgen, omhooggaan

to increase or rise

:
Prices are going up.
De prijzen gaan omhoog.
The sun came up early today.
De zon kwam vandaag vroeg op.
1.

stijging, toename

an upward movement or position

:
The market saw an up in sales.
De markt zag een stijging in de verkoop.
There was a sudden up in temperature.
Er was een plotselinge stijging van de temperatuur.