unpleasantness

US /ʌnˈplez.ənt.nəs/
UK /ʌnˈplez.ənt.nəs/
"unpleasantness" picture
1.

onaangenaamheid, onplezierigheid

the quality of being unpleasant

:
The unpleasantness of the smell made her gag.
De onaangenaamheid van de geur deed haar kokhalzen.
He tried to avoid any unpleasantness during the meeting.
Hij probeerde elke onaangenaamheid tijdens de vergadering te vermijden.