transpose
US /trænˈspoʊz/
UK /trænˈspoʊz/

1.
transponeren, verwisselen
cause (two or more things) to change places with each other
:
•
You need to transpose the numbers in the last two columns.
Je moet de getallen in de laatste twee kolommen transponeren.
•
The editor asked him to transpose the second and third paragraphs.
De redacteur vroeg hem de tweede en derde alinea te transponeren.
2.
transponeren, overbrengen
transfer (a number) from one side of an equation to the other, with corresponding change of sign
:
•
To solve for x, you need to transpose the constant term to the other side.
Om x op te lossen, moet je de constante term naar de andere kant transponeren.
•
When you transpose a term, remember to change its sign.
Wanneer je een term transponeert, vergeet dan niet het teken te veranderen.
3.
transponeren
write or play (music) in a different key
:
•
The pianist decided to transpose the piece from C major to G major.
De pianist besloot het stuk van C-majeur naar G-majeur te transponeren.
•
She can easily transpose a song to fit her vocal range.
Ze kan gemakkelijk een lied transponeren om bij haar vocale bereik te passen.