toe

US /toʊ/
UK /toʊ/
"toe" picture
1.

teen

any of the five digits at the end of the foot

:
She stubbed her toe on the table leg.
Ze stootte haar teen tegen de tafelpoot.
He painted his toes bright red.
Hij verfde zijn tenen felrood.
2.

neus, teen (van sok)

the lower front part of a shoe or sock, covering the toes

:
The toe of her ballet slipper was worn.
De neus van haar balletschoen was versleten.
He put a hole in the toe of his sock.
Hij maakte een gat in de teen van zijn sok.
1.

tikken met de teen, aanraken met de teen

to touch or kick with the toe or toes

:
He toed the ball gently into the net.
Hij tikte de bal zachtjes in het net.
She toed the line, ready to start the race.
Ze stond met haar tenen op de lijn, klaar om de race te beginnen.