toe
US /toʊ/
UK /toʊ/

1.
2.
neus, teen (van sok)
the lower front part of a shoe or sock, covering the toes
:
•
The toe of her ballet slipper was worn.
De neus van haar balletschoen was versleten.
•
He put a hole in the toe of his sock.
Hij maakte een gat in de teen van zijn sok.