swim

US /swɪm/
UK /swɪm/
"swim" picture
1.

zwemmen

propel the body through water by using the limbs, or (in the case of a fish or other aquatic animal) by using fins or a tail

:
I love to swim in the ocean.
Ik hou ervan om in de oceaan te zwemmen.
Can you swim across the lake?
Kun je het meer over zwemmen?
2.

duizelen, draaien

feel dizzy, disoriented, or confused

:
My head started to swim after I stood up too quickly.
Mijn hoofd begon te duizelen nadat ik te snel opstond.
The room seemed to swim before my eyes.
De kamer leek voor mijn ogen te draaien.
1.

zwempartij, zwem

an act or period of swimming

:
Let's go for a swim in the pool.
Laten we gaan zwemmen in het zwembad.
She enjoys a daily swim in the lake.
Ze geniet van een dagelijkse zwempartij in het meer.