succulent
US /ˈsʌk.jə.lənt/
UK /ˈsʌk.jə.lənt/
1.
sappig, smakelijk
tender, juicy, and tasty
:
•
The roasted chicken was incredibly succulent.
De gebraden kip was ongelooflijk sappig.
•
We enjoyed the succulent peaches from the orchard.
We genoten van de sappige perziken uit de boomgaard.
2.
vetplant, succulent
(of a plant) having thick fleshy leaves or stems that store water
:
•
Cacti are a type of succulent plant.
Cactussen zijn een soort vetplanten.
•
She has a collection of beautiful succulent plants on her windowsill.
Ze heeft een verzameling prachtige vetplanten op haar vensterbank.
1.
vetplant
a succulent plant
:
•
She bought a small succulent for her desk.
Ze kocht een kleine vetplant voor op haar bureau.
•
The nursery has a wide variety of succulents.
De kwekerij heeft een breed scala aan vetplanten.