square up
US /skwer ʌp/
UK /skwer ʌp/

1.
zich klaarmaken voor een gevecht, zich opstellen
to prepare for a fight or confrontation
:
•
The two boxers squared up in the middle of the ring.
De twee boksers maakten zich klaar in het midden van de ring.
•
He squared up to his opponent, ready for anything.
Hij maakte zich klaar voor zijn tegenstander, klaar voor alles.
2.
afrekenen, vereffenen
to pay a debt or settle an account
:
•
It's time to square up with the landlord for this month's rent.
Het is tijd om af te rekenen met de huisbaas voor de huur van deze maand.
•
Let's square up our expenses from the trip.
Laten we onze uitgaven van de reis vereffenen.