soothe
US /suːð/
UK /suːð/

1.
kalmeren, verzachten
gently calm a person or their feelings
:
•
She tried to soothe the crying baby with a lullaby.
Ze probeerde de huilende baby te kalmeren met een slaapliedje.
•
His words did little to soothe her anger.
Zijn woorden deden weinig om haar woede te verzachten.