sing

US /sɪŋ/
UK /sɪŋ/
"sing" picture
1.

zingen

make musical sounds with the voice, especially words with a set tune

:
She loves to sing in the shower.
Ze houdt ervan om onder de douche te zingen.
The choir will sing a hymn.
Het koor zal een hymne zingen.
2.

zingen, kwinkeleren

(of a bird) make characteristic musical sounds

:
The birds sing beautifully in the morning.
De vogels zingen prachtig in de ochtend.
A robin was singing on the branch.
Een roodborstje was aan het zingen op de tak.
3.

zingen, fluiten

(of a kettle or other object) make a humming or whistling sound

:
The kettle began to sing as the water boiled.
De waterkoker begon te zingen toen het water kookte.
The wind was singing through the trees.
De wind zong door de bomen.