shuffle

US /ˈʃʌf.əl/
UK /ˈʃʌf.əl/
"shuffle" picture
1.

schudden, mengen

to mix a deck of playing cards to ensure randomness

:
Please shuffle the cards before dealing.
Gelieve de kaarten te schudden voordat u deelt.
He knows how to shuffle cards expertly.
Hij weet hoe hij kaarten vakkundig moet schudden.
2.

schuifelen, sloffen

to walk by dragging one's feet without lifting them fully from the ground

:
He began to shuffle his feet nervously.
Hij begon zenuwachtig met zijn voeten te schuifelen.
The old man would shuffle slowly across the room.
De oude man zou langzaam door de kamer schuifelen.
3.

verschuiven, herschikken

to move things from one place to another, often in a disorganized way

:
He had to shuffle papers on his desk to find the report.
Hij moest papieren op zijn bureau verschuiven om het rapport te vinden.
The company decided to shuffle its management team.
Het bedrijf besloot zijn managementteam te herschikken.
1.

schudbeurt, mengeling

an act of mixing playing cards

:
Give the deck a good shuffle.
Geef het dek een goede schudbeurt.
It was a quick shuffle before the next hand.
Het was een snelle schudbeurt voor de volgende hand.
2.

schuifel, sloffen

a shuffling walk or movement

:
He entered the room with a slow shuffle.
Hij kwam de kamer binnen met een langzame schuifelgang.
The dance involved a rhythmic shuffle of feet.
De dans omvatte een ritmische schuifel van de voeten.