see off
US /siː ˈɔːf/
UK /siː ˈɔːf/
1.
uitzwaaien, afscheid nemen van
to say goodbye to someone who is leaving, for example at an airport or station
:
•
We went to the airport to see them off.
We gingen naar het vliegveld om ze uit te zwaaien.
•
My parents came to see me off at the train station.
Mijn ouders kwamen me uitzwaaien op het treinstation.
2.
verslaan, afmaken
to defeat an opponent in a competition
:
•
The team managed to see off their rivals in the final match.
Het team wist hun rivalen te verslaan in de finale.
•
They will need to see off strong competition to win the championship.
Ze zullen sterke concurrentie moeten verslaan om het kampioenschap te winnen.