scattered
US /ˈskæt̬.ɚd/
UK /ˈskæt̬.ɚd/
1.
verspreid, verstrooid
thrown or spread about irregularly; dispersed.
:
•
There were scattered papers all over the floor.
Er lagen verspreide papieren over de hele vloer.
•
The crowd was scattered by the sudden rain.
De menigte werd verspreid door de plotselinge regen.
2.
sporadisch, verspreid
occurring or found at intervals or in isolated instances; sporadic.
:
•
There were only scattered reports of protests.
Er waren slechts verspreide meldingen van protesten.
•
We heard scattered applause from the audience.
We hoorden verspreid applaus van het publiek.
1.
verspreidde, strooide
past simple and past participle of scatter
:
•
The seeds were scattered across the field.
De zaden werden verspreid over het veld.
•
He scattered the crumbs for the birds.
Hij strooide de kruimels voor de vogels.