roster
US /ˈrɑː.stɚ/
UK /ˈrɑː.stɚ/
1.
rooster, lijst
a list of people or things, especially one showing the order in which they are to do something
:
•
The coach posted the team roster for the upcoming game.
De coach hing de teamrooster op voor de komende wedstrijd.
•
Please check the duty roster to see when you are scheduled to work.
Controleer alstublieft het dienstrooster om te zien wanneer u bent ingepland om te werken.
1.
inroosteren, opnemen in een lijst
to put someone on a roster; to assign someone to a duty or schedule
:
•
The manager needs to roster the new employees for the evening shift.
De manager moet de nieuwe medewerkers inroosteren voor de avonddienst.
•
We need to roster enough staff to cover the holiday period.
We moeten voldoende personeel inroosteren om de vakantieperiode te dekken.