roller skate
US /ˈroʊlər skeɪt/
UK /ˈroʊlər skeɪt/
1.
rolschaats, rolschaatsen
a boot with a set of four small wheels attached to the bottom, used for gliding over a hard surface
:
•
She put on her roller skates and glided down the street.
Ze trok haar rolschaatsen aan en gleed de straat af.
•
He learned to ride a bike before he learned to use roller skates.
Hij leerde fietsen voordat hij leerde rolschaatsen te gebruiken.
1.
rolschaatsen
to move on roller skates
:
•
They love to roller skate at the park on weekends.
Ze houden ervan om in het weekend te rolschaatsen in het park.
•
She learned to roller skate when she was five years old.
Ze leerde rolschaatsen toen ze vijf jaar oud was.