question
US /ˈkwes.tʃən/
UK /ˈkwes.tʃən/
1.
vraag
a sentence worded or expressed so as to elicit information
:
•
She asked a difficult question.
Ze stelde een moeilijke vraag.
•
Do you have any questions?
Heb je nog vragen?
2.
vraagstuk, kwestie, twijfel
a matter or point requiring resolution or discussion
:
•
The main question is how to fund the project.
De belangrijkste vraag is hoe het project te financieren.
•
There's no question that he's the best candidate.
Het staat buiten kijf dat hij de beste kandidaat is.
1.
ondervragen, bevragen
to ask someone questions about something, especially officially
:
•
The police wanted to question the suspect.
De politie wilde de verdachte ondervragen.
•
He was questioned about his whereabouts.
Hij werd ondervraagd over zijn verblijfplaats.
2.
betwijfelen, in twijfel trekken
to express doubts about the truth, validity, or advisability of
:
•
I question his motives for doing that.
Ik betwijfel zijn motieven om dat te doen.
•
You should always question what you read online.
Je moet altijd vragen stellen bij wat je online leest.