quarter
US /ˈkwɔːr.t̬ɚ/
UK /ˈkwɔːr.t̬ɚ/
1.
2.
kwartje
a coin worth 25 cents
:
•
Do you have a quarter for the vending machine?
Heb je een kwartje voor de automaat?
•
I found a shiny new quarter on the sidewalk.
Ik vond een glimmend nieuw kwartje op de stoep.
3.
kwartaal
a period of three months, especially as a division of a financial year
:
•
The company's profits increased in the last quarter.
De winst van het bedrijf steeg in het laatste kwartaal.
•
We will review the budget at the end of the next quarter.
We zullen het budget aan het einde van het volgende kwartaal herzien.
4.
wijk, buurt
a district or area of a town or city
:
•
They live in the old Jewish quarter of the city.
Ze wonen in de oude Joodse wijk van de stad.
•
The artists' quarter is known for its vibrant street art.
De kunstenaarswijk staat bekend om zijn levendige straatkunst.
1.
kwartieren, huisvesten
to provide (someone) with lodging or shelter
:
•
The soldiers were quartered in the old barracks.
De soldaten werden gekwartierd in de oude kazerne.
•
The refugees were quartered in temporary shelters.
De vluchtelingen werden gekwartierd in tijdelijke opvangcentra.