programming

US /ˈproʊ.ɡræm.ɪŋ/
UK /ˈproʊ.ɡræm.ɪŋ/
"programming" picture
1.

programmering

the process of writing computer programs

:
She is studying computer programming at university.
Ze studeert computerprogrammering aan de universiteit.
Good programming skills are essential for this job.
Goede programmeervaardigheden zijn essentieel voor deze baan.
2.

planning, programmering

the activity of planning or scheduling something

:
The programming of the event took months.
De programmering van het evenement duurde maanden.
We need to finalize the programming for next week's broadcast.
We moeten de programmering voor de uitzending van volgende week afronden.