pity

US /ˈpɪt̬.i/
UK /ˈpɪt̬.i/
"pity" picture
1.

medelijden, jammer

the feeling of sorrow and compassion caused by the suffering and misfortunes of others

:
She felt a deep pity for the homeless man.
Ze voelde diepe medelijden met de dakloze man.
It's a pity that he lost his job.
Het is jammer dat hij zijn baan verloor.
1.

medelijden hebben met, beklagen

feel sorrow for the misfortunes of; feel compassion for

:
I pity anyone who has to work on a Sunday.
Ik heb medelijden met iedereen die op zondag moet werken.
He pitied the stray dog wandering in the rain.
Hij had medelijden met de zwerfhond die in de regen rondzwierf.