payment
US /ˈpeɪ.mənt/
UK /ˈpeɪ.mənt/
1.
betaling, afrekening
the action or process of paying someone or something or of being paid
:
•
The payment is due by the end of the month.
De betaling is verschuldigd tegen het einde van de maand.
•
She made a quick payment for her groceries.
Ze deed een snelle betaling voor haar boodschappen.
2.
betaling, bedrag
an amount of money paid or to be paid
:
•
The monthly payment for the car is $300.
De maandelijkse betaling voor de auto is $300.
•
He received a large payment for his services.
Hij ontving een grote betaling voor zijn diensten.