orient
US /ˈɔːr.i.ent/
UK /ˈɔːr.i.ent/
1.
oriënteren, richten
to align or position something in relation to a specific direction or point
:
•
The map was difficult to orient without a compass.
De kaart was moeilijk te oriënteren zonder kompas.
•
We need to orient the solar panels towards the sun.
We moeten de zonnepanelen naar de zon richten.
2.
inwerken, wegwijs maken
to make someone familiar with a new situation or environment
:
•
The company will orient new employees during their first week.
Het bedrijf zal nieuwe medewerkers inwerken tijdens hun eerste week.
•
It took him a while to orient himself to the new city.
Het kostte hem even om zich te oriënteren in de nieuwe stad.
1.
oosten, oriënt
the direction toward the east, especially the point where the sun rises
:
•
The church was built facing the orient.
De kerk werd gebouwd met het gezicht naar het oosten.
•
Sailors used to navigate by the stars and the orient.
Zeelieden navigeerden vroeger met behulp van de sterren en het oosten.