on the line
US /ɑn ðə laɪn/
UK /ɑn ðə laɪn/
1.
op het spel staan, in gevaar
at risk; in a position where one might lose something important
:
•
His reputation is on the line with this new project.
Zijn reputatie staat op het spel met dit nieuwe project.
•
Many jobs are on the line if the company fails.
Veel banen staan op het spel als het bedrijf faalt.
2.
aan de lijn, telefonisch
on the telephone
:
•
I have Mr. Johnson on the line for you.
Ik heb meneer Johnson aan de lijn voor u.
•
Please hold, I have another call on the line.
Even geduld, ik heb nog een gesprek aan de lijn.