grimace

US /ˈɡrɪm.əs/
UK /ˈɡrɪm.əs/
"grimace" picture
1.

grimas, grijns

an ugly, twisted expression on a person's face, typically expressing disgust, pain, or wry amusement

:
He made a grimace of pain when he twisted his ankle.
Hij trok een grimas van pijn toen hij zijn enkel verdraaide.
Her smile was more of a grimace than genuine amusement.
Haar glimlach was meer een grimas dan oprechte amusement.
1.

grimassen trekken, grijnzen

make a grimace

:
He grimaced at the bitter taste of the medicine.
Hij grimasde om de bittere smaak van het medicijn.
She grimaced as the dentist began the procedure.
Ze grimasde toen de tandarts met de procedure begon.