mock

US /mɑːk/
UK /mɑːk/
"mock" picture
1.

bespotten, spotten

to make fun of someone or something in a cruel or unkind way

:
The other children would often mock him for his unusual accent.
De andere kinderen zouden hem vaak bespotten om zijn ongewone accent.
He continued to mock her efforts, despite her clear distress.
Hij bleef haar inspanningen bespotten, ondanks haar duidelijke nood.
2.

nadoen, imiteren

to imitate (someone or something) in fun or derision

:
The comedian would often mock politicians in his stand-up routine.
De komiek zou vaak politici nadoen in zijn stand-up routine.
She could perfectly mock her teacher's strict voice.
Ze kon de strenge stem van haar leraar perfect nadoen.
1.

nep, namaak, gesimuleerd

not authentic or real, but made to look like something genuine

:
The police set up a mock crime scene for the training exercise.
De politie zette een nepmisdaadscène op voor de trainingsoefening.
They held a mock trial to prepare for the real court case.
Ze hielden een proefproces om zich voor te bereiden op de echte rechtszaak.