meaningful
US /ˈmiː.nɪŋ.fəl/
UK /ˈmiː.nɪŋ.fəl/

1.
betekenisvol, zinvol, belangrijk
having a serious, important, or useful quality or purpose
:
•
She found a meaningful career in social work.
Ze vond een betekenisvolle carrière in het sociaal werk.
•
They had a long and meaningful conversation.
Ze hadden een lang en betekenisvol gesprek.
2.
veelbetekenend, expressief
expressing something, especially something important, without words
:
•
He gave her a meaningful look.
Hij gaf haar een veelbetekenende blik.
•
There was a meaningful silence between them.
Er viel een veelbetekenende stilte tussen hen.