lather

US /ˈlæð.ɚ/
UK /ˈlæð.ɚ/
"lather" picture
1.

schuim, zeepsop

a foamy white mass of bubbles produced by soap, shampoo, etc., when mixed with water

:
•
He worked up a rich lather with the shaving cream.
Hij maakte een rijk schuim met de scheercrème.
•
The shampoo produced a thick lather.
De shampoo produceerde een dikke schuimlaag.
:
foamsudsfroth
2.

opwinding, agitatie

a state of agitated excitement

:
•
He worked himself into a lather over the small mistake.
Hij werkte zichzelf in een staat van opwinding over de kleine fout.
•
Don't get into a lather about it; it's not that serious.
Raak er niet opgewonden over; het is niet zo ernstig.
:
agitationfrenzyflusterfussstate
1.

schuimen, opschuimen

form a foam or froth with a liquid, especially soap

:
•
She lathered the soap in her hands.
Ze schuimde de zeep in haar handen.
•
He lathered his face before shaving.
Hij schuimde zijn gezicht in voordat hij zich scheerde.
:
foamfrothsuds
2.

bezweet raken, schuimen van zweet

cover (a horse) with sweat, typically as a result of exertion

:
•
The racehorse was completely lathered after the intense gallop.
Het renpaard was volledig bezweet na de intense galop.
•
The horse was lathered with sweat after the long ride.
Het paard was bezweet na de lange rit.
:
sweatperspire