lateness
US /ˈleɪt.nəs/
UK /ˈleɪt.nəs/

1.
laatheid, vertraging
the state or condition of being late
:
•
Her habitual lateness for meetings was a constant source of frustration.
Haar gewoonlijke laatheid voor vergaderingen was een constante bron van frustratie.
•
The lateness of the hour made them decide to postpone the discussion.
De laatheid van het uur deed hen besluiten de discussie uit te stellen.