inventory
US /ˈɪn.vən.tɔːr.i/
UK /ˈɪn.vən.tɔːr.i/
1.
inventaris, voorraad
a complete list of items such as property, goods in stock, or the contents of a building
:
•
The store conducted an annual inventory of all its products.
De winkel voerde een jaarlijkse inventarisatie uit van al zijn producten.
•
We need to take a full inventory of the office supplies.
We moeten een volledige inventaris opmaken van de kantoorbenodigdheden.
2.
voorraad, goederen
the goods or merchandise kept on the premises of a business or warehouse and available for sale or distribution
:
•
High inventory levels can tie up a lot of capital.
Hoge voorraadniveaus kunnen veel kapitaal vastleggen.
•
The company is trying to reduce its inventory to cut costs.
Het bedrijf probeert zijn voorraad te verminderen om kosten te besparen.
1.
inventariseren, opmaken
to make a complete list of items
:
•
The team will inventory all the equipment before the move.
Het team zal alle apparatuur inventariseren voor de verhuizing.
•
It took them a full day to inventory the contents of the warehouse.
Het kostte hen een hele dag om de inhoud van het magazijn te inventariseren.