hock

US /hɑːk/
UK /hɑːk/
"hock" picture
1.

hak, spronggewricht

a joint in the hind leg of a horse, cow, or other quadruped, corresponding to the human ankle but elevated.

:
The horse sustained an injury to its hock during the race.
Het paard liep een blessure op aan zijn hak tijdens de race.
The veterinarian examined the cow's swollen hock.
De dierenarts onderzocht de gezwollen hak van de koe.
1.

verpanden, in onderpand geven

to pawn (something)

:
He had to hock his watch to pay for rent.
Hij moest zijn horloge verpanden om de huur te betalen.
She decided to hock her grandmother's necklace.
Ze besloot de ketting van haar grootmoeder te verpanden.