guard
US /ɡɑːrd/
UK /ɡɑːrd/
1.
bewaker, garde
a person who protects a place or people, or who prevents prisoners from escaping
:
•
The security guard checked our bags at the entrance.
De veiligheidsbewaker controleerde onze tassen bij de ingang.
•
A prison guard escorted the inmate to the visiting room.
Een gevangenisbewaker begeleidde de gevangene naar de bezoekersruimte.
2.
beschermer, kap
a device or part of something that provides protection
:
•
The machine has a safety guard to prevent accidents.
De machine heeft een veiligheidskap om ongelukken te voorkomen.
•
He wore a mouth guard during the boxing match.
Hij droeg een mondbeschermer tijdens de bokswedstrijd.
1.
bewaken, beschermen
to protect someone or something from danger or harm
:
•
The dog was trained to guard the house.
De hond was getraind om het huis te bewaken.
•
You need to guard your privacy online.
Je moet je privacy online bewaken.