shield
US /ʃiːld/
UK /ʃiːld/
1.
schild
a broad piece of armor carried by hand, for protection against blows or missiles
:
•
The knight raised his shield to block the arrow.
De ridder hief zijn schild op om de pijl te blokkeren.
•
The police used riot shields to protect themselves from projectiles.
De politie gebruikte oproerschilden om zichzelf te beschermen tegen projectielen.
2.
bescherming, afscherming
a person or thing providing protection
:
•
His family was his shield against the harsh realities of life.
Zijn familie was zijn schild tegen de harde realiteit van het leven.
•
The thick walls served as a shield against the strong winds.
De dikke muren dienden als een schild tegen de sterke wind.
1.
beschermen, afschermen
protect (someone or something) from a danger, threat, or unpleasant experience
:
•
The government tried to shield the public from the full impact of the economic crisis.
De regering probeerde het publiek te beschermen tegen de volledige impact van de economische crisis.
•
She used her hand to shield her eyes from the bright sun.
Ze gebruikte haar hand om haar ogen te beschermen tegen de felle zon.