grey

US /ɡreɪ/
UK /ɡreɪ/
"grey" picture
1.

grijs

of a color intermediate between black and white, as of ash or lead

:
The sky was a dull grey before the storm.
De lucht was dof grijs voor de storm.
She wore a simple grey dress.
Ze droeg een eenvoudige grijze jurk.
2.

saai, eentonig, somber

dull and uninteresting

:
His life had become rather grey and monotonous.
Zijn leven was nogal grijs en eentonig geworden.
The future looked grey and uncertain.
De toekomst zag er somber en onzeker uit.
1.

grijs

the color intermediate between black and white

:
She painted the wall a light grey.
Ze schilderde de muur een licht grijs.
The artist used various shades of grey in his painting.
De kunstenaar gebruikte verschillende tinten grijs in zijn schilderij.
1.

vergrijzen, grijs worden

to make or become grey

:
Stress can grey your hair prematurely.
Stress kan je haar voortijdig grijs maken.
The old house had begun to grey with age and neglect.
Het oude huis begon te vergrijzen door ouderdom en verwaarlozing.