grammar
US /ˈɡræm.ɚ/
UK /ˈɡræm.ɚ/
1.
grammatica, taalstructuur
the whole system and structure of a language or of languages in general, usually taken as consisting of syntax and morphology (and sometimes also phonology and semantics)
:
•
She has an excellent grasp of English grammar.
Ze heeft een uitstekende beheersing van de Engelse grammatica.
•
Learning the basic rules of grammar is essential for clear communication.
Het leren van de basisregels van de grammatica is essentieel voor duidelijke communicatie.
2.
grammaticaboek, taalboek
a book on grammar
:
•
I bought a new English grammar to improve my writing.
Ik kocht een nieuwe Engelse grammatica om mijn schrijven te verbeteren.
•
The teacher recommended a comprehensive grammar for advanced students.
De leraar beval een uitgebreide grammatica aan voor gevorderde studenten.