go off with
US /ɡoʊ ɔf wɪθ/
UK /ɡoʊ ɔf wɪθ/

1.
ervandoor gaan met, weggaan met
to leave with someone, especially secretly or suddenly
:
•
She decided to go off with her new boyfriend.
Ze besloot ervandoor te gaan met haar nieuwe vriend.
•
He just went off with all the money.
Hij is er gewoon vandoor gegaan met al het geld.