fudge
US /fʌdʒ/
UK /fʌdʒ/
1.
fudge, karamel
a soft candy made from sugar, butter, and milk or cream, flavored with chocolate or other ingredients
:
•
She made a batch of chocolate fudge for the party.
Ze maakte een partij chocolade fudge voor het feest.
•
The recipe calls for vanilla fudge.
Het recept vraagt om vanille fudge.
1.
verdoezelen, ontwijken, manipuleren
present or deal with (something) in a vague, noncommittal, or inadequate way, especially so as to conceal the truth or mislead
:
•
He tried to fudge the numbers to make the report look better.
Hij probeerde de cijfers te verdoezelen om het rapport er beter uit te laten zien.
•
Don't fudge the issue; give me a direct answer.
Verdoezel de kwestie niet; geef me een direct antwoord.